Ga met een hond in het park wandelen. Waar wij baasjes slechts een bewegende vlek zien, herkent hij op een kilometer afstand een andere hond. Soort ziet soort. Mensen zijn erin gespecialiseerd om uit een wirwar van vormen mensen te onderscheiden, jonge kinderen kunnen het al. We hebben weinig informatie nodig, in een mum van tijd identificeren we; man of vrouw, jong of oud, maar vooral: vriend of vijand. Om iets bedreigends snel te kunnen herkennen is deze vaardigheid van levensbelang.
De vlekken vóóraan in mijn tekening moeten mensen zijn, ik bedoel: ze moeten enkele fysieke kenmerken van mensen bezitten. Het verbaast me steeds opnieuw hoe weinig ons oog nodig heeft om een mens te herkennen: de aanzet van een oor, een schouder, een voet is genoeg. Dan wordt de rest vanzelf been, romp, hoofd. Dat is nu eenmaal zo. Wie naar deze tekeningen kijkt doet de rest van het maakwerk en ziet mensen omdat ík mensen zie als ik schilder. Dat zien moet écht zijn, geconcentreerd. Ik zeg tegen de vlek: jij bent een mens. Vlek luistert. Eenmaal mens, wordt de buurvlek óók een mens. Het moment dat een vlek overgaat in een mensvorm is magisch, alsof er leven in geblazen wordt.
Tijdens het maken is het evenwicht tussen beheersing en loslaten van groot belang. Het voelt hetzelfde als in een menigte opgaan: ik haal diep adem, laat alle controle varen en de vlek wordt wij, ons, veel! Het verlangen van de vlek om een nietig onderdeel te zijn van een reusachtig geheel is ambivalent; hij wil wel maar ook weer niet. Wil opgaan in de menigte maar hij wil er niet in verdwijnen. Hoe komt het dat eigenheid zo angstig wordt verdedigd maar dat het tegelijkertijd troostend kan zijn om je een schakel te weten in een lange reeks: geen individu meer te zijn maar vlek? De ervaring om een nietig onderdeel te zijn voelt als bijna verdwijnen, maar het verlangen naar deze ervaring is essentieel. Want je hoort als bewegend en ademend wezen bij een soort, en dat horen bij geeft je bestaansrecht. Hoef je niet te verdienen.
In de getekende films van William Kentridge (Johannesburg, 1955) gaan handelingen, gedachten door de muren en vloeren heen. Wat normaal gesproken verborgen blijft wordt zichtbaar, de gedachten krijgen letterlijk vorm. Niets van belang wordt aan het oog onttrokken. In de film ´Stereoscoop´ 1998/1999 gaat ergens een telefoon over. Kentridge maakt het rinkelen zichtbaar door een blauwe lijn. Deze lijn gaat onder de grond de hele stad door, een ánder huis binnen waar iemand een nummer draait. Zo wordt een handeling met terugwerkende kracht zichtbaar. Er zijn op een gegeven moment een aantal mensen tegelijk aan het bellen; de stad is één blauwe kluwen geworden. Het communiceren is vorm en kleur geworden. Kentridge is voor mij een zielsverwant op kijkgebied. Zo kijk ik zelf ook.
Ik herinner me nog goed hoe het voelde om als kind het idee te hebben dat God mij vanuit de hemel gadesloeg. Ik voelde me meer begeleid dan bespied door die blik. (behalve als ik iets deed dat niet mocht) Ik vond het een geruststellend idee dat ik niet alleen was. Ik had een manier om na te gaan of ie nog wel oplette: volgde Zijn blik en zag mezelf en de andere kinderen. Dan was alles in orde.
Ik kijk nog altijd zo, via een soort satelliet eigenlijk. Dan vraag ik me af wát een god zou zien, of een vogel. In ieder geval een Hoog Oog. Het lijkt een rare tik maar het is voor mij een manier om verbanden te zien. Om te weten waar ik sta ten opzichte van de anderen, om mezelf te kunnen plaatsen, te relativeren. Door dit vogelvluchtperspectief zie ik mensen in veelvoud, de bewegingen die ze maken vormen patronen. Het zijn vooral menselijke gedachten, angsten of driften die de aanzet voor zulke vormen zorgen. Ik vraag me bijvoorbeeld af wat voor beweging ´troost` tot stand zou brengen en regisseer een mensenmassa tot deze vorm. Als kunstenaar ben je almachtig, je kunt in je tekeningen gezamenlijke drijfveren blootleggen en er vervolgens nieuwe constructies mee bouwen. Ik vind het moeilijk om te stoppen als ik eenmaal met die groepen bezig ben, er lijkt altijd wel iemand bij te kunnen.
Deze tekeningen van bovenaf vormen tezamen een databank van menselijke oerdriften. Van goede én slechte. Met mijn tekeningen ben ik aan het bezweren, alsof je slechtheid kunt stilzetten, bevriezen tot een vorm. Zodat je het kunt herkennen en al tekenend ombuigen tot iets goeds. De afstand tot hetgeen je ziet in mijn werk kan wisselen van héél dichtbij tot kilometers ver weg. Grote afstand maakt meer zichtbaar van collectieve bewegingen, details verdwijnen. Maar je hoeft alleen met je ogen te knipperen en in te zoomen, dan lijken die groepen mensen op cellen onder een microscoop. Het is een oneindige reeks, een perpetuum mobile van emoties en motieven die zullen voortbestaan zolang er een volgende generatie is. Het is een systeem met een eigen logica dat voortdurend in beweging is.
In voorgeschreven handelingen worden diepe emoties opgeroepen of verwerkt. Dit zijn eigenlijk prefab tekeningen voor mij. Als ik van Mars zou komen, zou ik op zoek gaan naar rituelen om iets van mensen te kunnen begrijpen. Om te zien wat belangrijk voor ze is, wat hun grootste angsten zijn, hun drijfveren, hun triomfen. Wat zou ik zien?
In de kerken in Zuid-Europa wordt nog gebiecht. Op gezette tijden gaat er een priester in een speciaal hiervoor ontworpen houten hokje zitten en daarna voegt zich een man of vrouw bij hem. De priester zit, de biechteling knielt. Gescheiden door een dunne wand beginnen ze te praten, te mompelen. In de kerk wachten nog meer mensen, zij zien de schoenzolen van degene die biecht.
Ik vind het idee mooi om aan mensen de mogelijkheid te bieden om geheimen met iemand te delen die ze niet zal doorvertellen. Deze gedachte heeft iets troostend; ieder geheim is te delen, niemand is écht alleen. En terwijl ik naar die schoenzolen kijk word ik me bewust van een ketting van mensen, een keten die gestalte krijgt door wat ik vóór me zie. Rijen mensen die ieder zwaar van hun eigen geheimen, zich naar die man in dat hokje begeven. Daar wacht het Geheimontvangend Oor. Eenmaal verteld, gaan de geheimen het oor binnen. Vinden daar een plek in zijn hoofd. Deze man zie ik vervolgens met zijn hoofd vol andermans geheimen naar huis lopen. Daar stopt hij eten in datzelfde hoofd, legt het neer op een kussen, gaat ermee slapen. Droomt misschien over die geheimen.
De geheimen, de bekentenissen zijn fysiek. Ze worden door een lichaam rondgedragen en door spraak van eigenaar verwisseld. Wie gebiecht heeft is zijn last kwijt, loopt lichter en binnenin zijn hoofd is weer ruimte. Het is alsof een geheim op zichzelf staat, het was altijd al aanwezig en hoeft slechts door iemand gehoord of ondervonden te worden om in dat lichaam een plek te vinden. Mensenlichamen vervoeren zo een hoop belangrijke thema´s.
Het is ze aan te zien.
Caren van Herwaarden (Deze tekst werd gepubliceerd t.g.v. Het Lichaam draagt, tentoonstelling Stedelijk Museum Roermond, 2004)