Al heel lang houdt Caren van Herwaarden (Tilburg, 1961) zich bezig met het thema van de anatomische les. Aan het begin van de jaren negentig, na voltooiing van haar studie aan de AKI te Enschede en de Rijksacademie in Amsterdam, maakte zij gedurende drie jaar tekeningen naar anatomische preparaten van dieren en mensen in de medische en anatomische collectie van de universiteit van Leiden. Zij kreeg niet vanzelfsprekend toestemming om dit te doen. De toegang tot de verzameling is beperkt, de beheerders zijn beducht voor voyeurisme en sensatiezucht. Daarom kwam men, alvorens Van Herwaarden toegang te verlenen, eerst een tentoonstelling van haar werk bekijken.
De samenwerking is goed verlopen. Zozeer zelfs dat Van Herwaarden in 1997 de opdracht kreeg om een muurschildering te maken voor de snijzaal van het pathologisch embryologisch laboratorium, hoog aan de kopse wand van de zaal waar studenten bezig zijn met hun practicum. De schildering toont een man, van achteren gezien, die naar de binnenkant van een lichaam kijkt, een wonderlijk lichaam waarin ruggenwervel en ribben een decoratief patroon vormen.
Van Herwaarden legt zich niet neer bij de gedachte dat het menselijk lichaam niet meer is dan een zak met botten, bloed en slijm. In de medische collecties bestudeert zij het lichaam om er sporen van opgeslagen herinneringen en van een gedachteleven te vinden, ze probeert als het ware door de huid heen te kijken. De muren van haar atelier zijn bedekt met tekeningen en studies van mensen. De kwetsbare plekken van het lichaam, zoals hersenen, longen en bekken, boeien haar het meest. Het naakte lichaam staat bij haar niet symbool voor heroïek, zoals dat vaak in de kunstgeschiedenis het geval is. Het naakt verwijst hier juist naar het tegenovergestelde, naar intimiteit, angst, verlangen. Het werken in de anatomische collecties was eigenlijk een zoektocht naar de zetel van de ziel.
De beroemde 17e eeuwse 'doodskunstenaar' en professor in de anatomie Frederik Ruysch (1638-1731) was er bepaald niet op uit om de ziel te lokaliseren. Integendeel: hij was een wetenschapper die zijn onderzoek naar het menselijk lichaam baseerde op de zintuiglijke waarneming. Ruysch bestreed met zijn revolutionaire empirische methode de medische inzichten van zijn tijd, die op de oude klassieken waren gebaseerd in plaats van op de waarneming. Wel had Ruysch er – iets minder wetenschappelijk - groot plezier in om zijn preparaten te presenteren op ''kunstzinnige'', spectaculaire, vaak bizarre manieren. Hij deinsde er bijvoorbeeld niet voor terug om een foetus te plaatsen in een 'rotslandschap' van nierstenen, geflankeerd door een 'boom' van opgepompte bloedvaten. Het lijkt er op dat Ruysch de dood een loer wilde draaien, dat hij keer op keer wilde bewijzen dat de dood hem geen angst aanjoeg.
'Doodskunstenaar' is daarom wel een goede benaming voor Ruysch. Ondanks de fascinatie voor gedrochtelijke preparaten die Ruysch en van Herwaarden met elkaar gemeenschappelijk hebben, zou de benaming 'doodskunstenaar' voor van Herwaarden daarentegen zeer ontoepasselijk zijn. Zij bestudeert, ontleedt het lichaam om er een innerlijk leven te ontdekken. De ontleding gebeurt in dit geval op twee manieren: met de ogen, en in het proces van het maken van een beeld.
De aquarel waarnaar de piezografie is gemaakt bestaat uit vijf naakte mannenfiguren, vanaf de dijen afgebeeld, in vijf lagen over elkaar heen. De vijf lagen vertegenwoordigen een chronologie, een afstand in tijd. De eerste laag waterverf moet eerst een dag drogen voordat de volgende erop kan worden aangebracht. De lagen vereisen een snelle, trefzekere manier van werken. Want vertraging veroorzaakt vlekken, de nieuwe laag vertroebelt de onderste, vermengt zich ermee, werkt als een wassing in plaats van als een aparte laag er bovenop. Het doel is een complex, maar toch helder beeld. De lagen moeten visueel afgepeld kunnen worden. Details als oren en ruimte tussen de vingers zijn gecreëerd door het wit van het papier open te laten.
De man buigt zich in extase achterover, de keel maximaal gestrekt, om vervolgens voorover te buigen, de kin op de borst. Handen en geslacht doen met deze beweging mee, het is een continue beweging, een soort perpetuum mobile. Mensen zijn extreme schepselen, zegt van Herwaarden, de afstand tussen willen en kunnen is vaak groot.
De prent heeft een mengeling van erotiek en religiositeit die in de geschiedenis van de westerse kunst een lange traditie heeft. Het gezonken hoofd roept connotaties op met het 'Het is volbracht'. In een boekje dat eerder dit jaar een tentoonstelling van haar werk begeleidde, getiteld Vlek wordt Mens, schreef van Herwaarden: "Ik zie mensen in veelvoud, de bewegingen die ze maken vormen patronen. [...] Ik vraag me bijvoorbeeld af wat voor beweging 'troost' tot stand zou brengen [...] Behalve ons intellect vind ik het vermogen om troost te bieden en te ervaren datgene wat ons het meest menselijk maakt. Ons lichaam voorzien van handen, nek, wangen en buik lijkt er speciaal voor ontworpen te zijn.' In plaats van de klinische aanraking van de anatomische les zien we hier een aanraking, in verf, die tot leven wekt – vlek wordt mens. Van Herwaarden: 'Troost is de bevestiging dat we niet alleen zijn in dit leven.'
Janneke Wesseling (AMC magazine, december 2004)